“Help, help mij.”
Ik schrik op uit de stilte van mijn stapmeditatie.
“Help, help mij aub.”
Ik kijk om mij heen, geen mens te zien, noch voor, noch achter, noch naast mij. Al ben ik de enige wandelaar op de kerkwegel, ik ben hier niet het enig levend wezen. In de weide aan mijn linkerzijde zie ik enkele schapen met hun kroost: witte en zwarte lammetjes. Ik blijf staan en luister aandachtig. “Help, help mij.” Staat een drachtige ooi klaar voor een worp in de weide of in een aflamhok ergens in een schuur? Ik monster ieder plekje van de groene berm om het hulpgeroep te lokaliseren. Zonder resultaat.
“Help, help mij.” Nu weet ik het zeker, het geluid komt niet van links maar van rechts. Boven de bakstenen muur zie ik hoe twee ooievaars zich oprichten van hun nest. Ik maak verbinding vanuit mijn hart en vraag woordeloos of ik iets voor hen kan doen. Vliegensvlug krijg ik antwoord: “neen, neen, we verwachten ieder moment een baby, maar het is nog te vroeg voor kraamvisite.”
Mijn oog valt op een rij gele narcissen aan de voet van een bakstenen muur. Ik buk mij, zet mij zonder enige moeite op mijn beide knieën en buig mij in de richting van een exemplaar met een enorme witte trompet. Met mijn luisterhoorn vang ik alleen het zoemen op van een bij die zich te goed doet aan nectar en stuifmeel.
Terwijl ik mij weer behoedzaam opricht wordt mijn aandacht getrokken door een gat in de muur. Ik tuur door de opening en ontdek dat er zich achter de verweerde bakstenen een begraafplaats bevind. Geen levend wezen te zien … geen lévend wezen???? Ik wil er het fijne van weten en haast mij om de achterkant van die muur te bereiken. Plots sta ik aan de grond genageld. Ik knipper met mijn ogen om zeker te zijn dat ik niet droom. Komt er nu wél of niet … iemand door die muur heen? Ik hou mijn ogen star gericht op de barsten die het silhouet van een mens vormen. Krijg ik het voorrecht om kennis te maken met iemand die door muren heen kan lopen? Het wachten is tevergeefs, de muur geeft geen krimp.
“Help, help mij aub.”
Nu ben ik het zeker, de noodkreet komt wél degelijk van achter het silhouet. De aarde geeft mijn voeten weer de vrijheid en ik stap met grote passen richting de buxus die als een soldaat met ervaring de wacht houdt aan de ingang van de kloostertuin. Ook daar is er niemand te zien. Wie houdt mij hier voor de gek? Ik sluip voetje voor voetje verder en probeer de kleine narcissen te vermijden die zich her en der voorbereiden op de komst van de paashaas. “Help, help, help!” Ja, ik weet het zeker, nu nader ik het hulpgeroep.
Een piepklein stemmetje slaakt opgelucht “godzijdank, je bent er!”. Hij trappelt van blijdschap met z’n voetjes de groene blaadjes plat. “Wat doe jij hiér” vraag ik hem “waarom roep jij om hulp. Buiten mij is er hier niemand.” “Ik zag en ik hoorde je niet maar ik voelde jouw energie wel” antwoordt het mannetje. “Eén of andere snoodaard heeft mij gisteren bij valavond bij mijn moeder weggehaald. Wil jij mij helpen om haar terug te vinden en ons weer samen te brengen?” Even denk ik dat zijn moeder een plek heeft op de begraafplaats iets verderop. Misschien is zij het wel die tevergeefs heeft geprobeerd om door die muur te breken, op zoek naar haar zoon. Hij hoort mijn gedachten en stelt mij onmiddellijk gerust. “Neen, mijn moeder, die lieve vrouwe, bevindt zich niet onder een grafsteen of in een urne, maar in een open nis. Wil je NU op zoek gaan … asjeblieft?”
Wie kan er aan de vraag van een kind weerstaan die met z’n moeder wil herenigd worden? Ik niet. Er zijn op dit moment teveel kinderen op deze wereld die door één of andere onverlaat gescheiden worden van hun ouders. Ik ga zonder dralen op zoek naar een open nis. Heel ver hoef ik niet te stappen. Daar staat ze, in vol ornaat, die lieve vrouwe. Ze ziet er stralend uit in haar wit kleed en haar rode mantel. Ze houdt een bol in haar linker hand. Waar heb ik die vrouw nog gezien, flitst het door mijn hoofd. Bij Pixabay misschien, toen ik op zoek was naar een afbeelding van een lieve vrouw voor één van mijn #Taal-elfjes? Vanop afstand vangt het jongetje mijn gepeins op en dringt aan. “Toe, kom mij nu maar halen, jij kan straks wel surfen op het internet.” Ik keer op mijn stappen terug, neem het jongetje bij de hand en zet hem neer in de nis bij zijn moeder. Mijn hart stroomt over van ontroering. Terwijl ik het tafereel vertederd aankijk hoor ik “mama, ik ben gelukkig.” Het gekraai van een haan schrikt mij op uit mijn extase.
Pas nadat de haan een derde keer heeft gekraaid word ik mij bewust dat het die van de buren is die mij uit mijn droom haalt. Droom? “Mama ik ben gelukkig’, dàt heb ik gisteren toch écht gehoord?
Viviane Van Pottelberghe
Ik ging in op de 15° schrijfuitdaging van Schaap Schrijft: Schrijf een FICTIEF VERHAAL van maximaal 1500 woorden met jezelf als hoofdpersoon met volgende spelregels:
- JIJ bent de hoofdpersoon
- Het verhaal is fictief
- maximaal 1500 woorden
- Bijpersonen mogen zowel bestaand als verzonnen
- De wereld mag bestaand dan wel verzonnen
- De tijd waarin het zich afspeelt (verleden-heden-toekomst/minuten-uren-dagen-weken-maanden-jaren) mag bestaand dan wel verzonnen
In een volgend logje zal ik dit verhaal illustreren met foto’s die ik heb genomen tijdens mijn frequente bezoekjes aan Damme de voorbije weken. Ik heb nu even geen tijd want straks – om 11u – begeleid ik in Damme ’t SchrijfNest op verplaatsing naar aanleiding van de tentoonstelling Nie Wiem, met poëzie en collages van de Poolse dichteres Wislawa Szymborska.
Namasté, Viviane